-
Wat te doen in januari • Wat te doen in februari • Wat te doen in maart • Wat te doen in april
- Wat te doen in mei • Wat te doen in juni • Wat te doen in juli • Wat te doen in augustus
- Wat te doen in september • Wat te doen in oktober • Wat te doen in november
- Wat te doe in december
A
aalbessen = groseilles
aanaarden = butter
aardappel = pomme de terre
aardbei = (doordrager) fraise (remontante)
aardvlo = puce de terre, altise
abrikoos = abricot
afharden = endurcir
aftreksel = décoction
amandel = amande
andijvie = cichorée, scarole
appel = pomme
appelboom = pommier
artisjok = artichaut
asperge = asperge
augurk = cornichon
B
basilicum = basilic
bieslook = ciboulette
bieten, rode = betteraves
bloedmeel = sang séché
bloemkool = chou-fleur
bodem = le sol
boerenkool = chou frisé
bol = bulbe
bonenkruid = sarriette
boon = haricot
borage, komkommerkruid = bourrache
braam = mûre
brandnetelgier = purin des orties
C
Chinese kool = chous de Chine (granat)
citrusvruchten = agrumes
coloradokever = doryphore
D
dieven (van tomatenplanten) = épamprer
dille = anethum
doordragend, doorbloeiend = remontant
doperwt = petit pois
doperwten, lage = les pois nains
doperweten, rijs = les pois à rames
dragon = estragon
E
enten = greffer
F
fosfor = potassium
framboos = framboise
frees = motobineuse, motoculteur
G
gaas = grillage
groene kool = chou de Milan
groenten = légumes
groententuin = potager
grond (tuincentrum) = terreau
H
hak = sarcloir, binette
hazelaar = noisetier, coudrier
hazelnoot = noisette
heermoes (paardestaart) = prêle
hek = clôture
hoornmeel = poudre de corne
K
karwij = carvi
kas = serre
kers = cérise
kersenboom = cérisier
kervel = cerfeuil
kikkererwten = pois chiches
kiwi = actinidia
klei = argile
knoflook = ail
knolselderie = céléri rave
knolvoet = hernie du chou
komkommer = concombre
komkommerkruid, borage = bourrache
kool = chou
koolraap = chou navet
koolrabi = chou rave
koolwitje = piéride du chou
koriander = coriandre
koude bak = châssis froid
krop (in sla) = pomme
kruiden = plantes aromatiques
kruiwagen = brouette
kruisbes = groseille à maquereau
kunstmest = engrais
L
laurier (het kruid) = laurier sauce
lavendel = lavande
loodglans = cloque (du pêcher)
luis = puceron
M
meeldauw = mildiou
meiraapjes = navets
meloen = melon
moestuin = potager
mol = taupe
molshoop = taupier
mest = fumier
mest, kunst- = engrais
munt = menthe
N
naaktslak = limace
nectarine = nectarine (geel vruchtvlees, kruising tussen abrikoos en perzik); brugnon (wit vruchtvlees, kruising tussen pruim en perzik)
noot = noix
notenboom = noyer
O
onderstam = porte-greffe
onkruidbestrijdingsmiddel = désherbant
oregano = origan
P
paprika = poivron
peer = poire
peper = poivre, piment
perenboom = poirier
perzik = pêche
perzikboom = pêcher
peterselie, gewoon = persil plat
peterselie, krul = persil frisé
pompoen = potiron
postelein = pourpier
potje, planten- = godet
prei = poireau
pruim = prune
pruimenboom = prunier
R
raapstelen = sauvage barbe du capucin
rabarber = rhubarbe
raket = roquette
rozemarijn = romarin
rups = chenille
S
salie = sauge
schimmelwerend middel = fongicide
schoffel = ratissoire
schoffelen = sarcler
schorseneren = scorsonères, salsifis
selderie = céleri
sjalot = échalote
sla = laitue, mesclun
slak (naakt-) = limace
snijbiet = poirée
snijboon = haricot plat
snijsla = laitue romaine
spinazie = épinards
spitten = bêcher
sporenelementen = oligo-éléments
spruitjes – choux de Bruxelles
T
tuinboon = fève
tuinkers = cresson
tuinkruiden = fines herbes, aromatiques
turf = tourbe
tijm = thym, serpolet
U
ui = oignon
uitloper (bij aardbeien) = stolon, coulant
V
valse meeldauw = oïdium
veldmuis = mulot
veldsla = mâche
venkel = fenouil
verspenen = repiquer
vijg = figue
vijgenboom = figuier
W
wieden, schoffelen = sarcler
witlof = endives
witte kool = chou cabus blanc
woelmuis = campagnol
wortelen =carottes
wortelvlieg = mouche de la carotte
wijnruit = rue
Z
zaad, groenten- = graines
zaaien = semer
zuring = oseille
zwarte bes = cassisisier
zwavel = soufre
De tien bekendste onkruiden:
Paardenbloem (pissenlit), mosterd (moutarde), klaverzuring (oxalis), muur (mouron des champs), herderstasje (capselle bourse-à-pasteur), distel (chardon), haagwinde (liseron des haies), boterbloem (bouton-d’or), kweekgras (chiendent), klaver (trèfle blanc).