DAKRENOVATIE: EEN PANNENDAK VERNIEUWEN
Het staat zo mooi: een iets doorgezakt oud dak, alles een beetje golvend, met bemoste pannen van verschillende kleuren – echt authentiek. Maar bij de eerste regen sijpelt het overal door, en vochtplekken hier en daar duiden erop dat dit al langer zo is. Dan is het tijd eens serieus naar het dak te kijken.
Dakpannen gaan, afhankelijk van het soort klei en het bakprocédé, meestal niet langer dan 60 of 80 jaar mee. Dan zijn zij bros en breken bij de geringste belasting. En als de ondersteunende constructie doorgezakt of hier en daar gebroken is, bestaat een reële kans dat de pannen niet meer goed op elkaar aansluiten – ook dit veroorzaakt lekkage, ook al is het nog niet zo erg als op afbeelding1. En wat te denken als men bij vroegere reparaties pannen met een nét iets ander profiel dan het originele gebruikt heeft? Dan is de onderlinge aansluiting zeker niet perfect. Op ons dak heb ik zeven verschillende soorten dakpannen geteld. Ze leken wél allemaal op elkaar, maar hadden toch kleine afwijkingen in hun randprofilering (les emboitements, cannelures ou rainures).
Of is een dak dat oorspronkelijk met leien gedekt was later van pannen voorzien? Dan kan de voor leien berekende kapconstructie misschien het gewicht van het zwaardere pannendak niet aan en zakt door: resultaat zie hieronder. Ook oude dakgoten en hun valpijpen kunnen een bron van ellende zijn. Als goten en pijpen lekken dan is inwatering in de muren het gevolg, en dit leidt tot vochtdoorslag en/of loslatende pleisterlagen binnen en/of buiten.
Afbeelding 1
Afbeelding 2
1. Alles nieuw of de oude dakopbouw behouden?
Voor het vernieuwen van een oud dak bestaat een aantal opties. De twee voornaamste zijn:
Het hele dak vervangen door sandwichplaten. Deze bestaan uit rechts en links een houten profiel (chevron), daartussen schuimisolatie, onderkant met hout of plaatmateriaal en bovenkant met semi-doorlatend materiaal afgewerkt. Dan is de isolatie ook meteen goed. Meestal moeten dan gevelmuren, andere muuraansluitingen en ook dakgoten inclusief hun afvoer aangepast worden.
Deze platen bestaan onder meer van Unilin en Efisol, merknamen Trilatte en Efilatte. Zie hun websites www.unilin-systems.com en www.efisol.fr.
Meestal is het mogelijk de bestaande dakconstructie voor een groot deel te gebruiken en alleen waar nodig onderdelen te vervangen of opnieuw uit te lijnen. In het vervolg beschrijf ik het restaureren van een dak met behoud van de oorspronkelijke constructie.
2. Het opknappen van de dakbedekking stap voor stap
Bij het herstellen of opknappen van een dak moet het doel steeds zijn dat alle chevrons in één vlak komen te liggen, zoals oorspronkelijk; anders grijpen de pannen niet goed in elkaar en is er dus kans op lekkage. Ieder chevron individueel op alle pannes uit te klossen is meestal onbegonnen werk. Algemeen wordt daarom de volgende werkwijze toegepast:
2.1 Verwijder de dakbedekking en alle chevrons van het dak, afbeelding 2. Oude pannen zijn vaak gewild als terreinopvulling of wegverharding, want zij waarborgen een goede afwatering.
2.2 Doe niets aan de spanten (fermes); deze zijn meestal in de loop der jaren in een bepaalde vorm gezakt waarin zij nu stabiel zijn.
2.3 Zet de gordingen (pannes) op de spanten en in de dragende muren (pignons) weer zo goed mogelijk horizontaal en recht. Hiervoor worden de pannes waar nodig met een hydraulische krik opgevijzeld. De dragende uitsparingen in de muren worden opgemetseld; leg er geen hout of plaatmateriaal onder, maar gebruik alleen steenachtig materiaal en een cement/kalkspecie. Op de spanten worden de pannes uitgeklost en door grote klossen (échantignoles) tegen afglijden beveiligd, zie afbeelding 3. Rechts in beeld is de balk te zien waarmee de panne is opgevijzeld.
2.4 Vervang gordingen (pannes) waarvan de in de buitenmuren liggende koppen door rot aangetast zijn of leg van de muur tot het eerste spant een nieuwe ernaast, als de oude nog op ten minste twee spanten draagt. Dit is bij de balken in afbeelding 4 dringend gewenst, de verrotte balkkoppen waren hier meer dan provisorisch weer in de muur opgevangen.
2.5 Bij het herstellen of vervangen van de nokbalk (panne faitière) dient men al rekening te houden met de beoogde nokafwerking, zie onder 4.2 nokvorsten. Zie afbeelding 5.
2.6 Loop alle kronen van de muren na (les pignons zijn de gevelmuren, les murs gouttereaux de muren aan de dakvoet), want deze liggen nu vrij en kunnen makkelijk gerepareerd en op de goede hoogte gebracht worden. In afbeelding 6 is het touwtje dat de nieuwe hoogte aangeeft geel nagetrokken.
2.7 Leg nieuwe sporen (chevrons) op de gordingen (pannes). Begin met een chevron uiterst rechts en een uiterst links op het dak. Span tussen deze randsporen touwtjes waaraan je alle andere sporen uitlijnt, afbeelding 7. Deze worden, waar zij niet in het goede vlak liggen omdat de pannes krom zijn, uitgeklost. Waar de lengte van een chevron niet voldoende is worden twee kortere overlappend gelegd. Typische afmetingen van chevrons zijn 60×80 mm bij overspanningen tot circa 3 m en 80×110 bij grotere overspanningen. Grotere overspanningen dan 4,5 m dient men te vermijden. Sporen liggen steeds op hun smalle kant. De sporen en hun klosjes worden op de gordingen gespijkerd. Courante lengtes van chevrons, die steeds van grenen (sapin) zijn, zijn 4, 6 en 8 m.
2.8 Dan volgt de verdere dakopbouw, bijvoorbeeld met (van onder naar boven) dakbeschot of onderdakfolie, contralatten (tengels), panlatten, dakpannen, zie afbeelding 8. Zodra de halfdoorlatende baan uitgerold is, moet deze met tengels op de sporen vastgespijkerd worden. De tengels lopen in de vallijn van het dak (van nok naar dakvoet); behalve voor het vastzetten van de onderdakfolie zorgen zij voor voldoende ventilatie onder de pannen en voorkomen het ophopen van vuil boven de panlatten. Onderdakfolie (écran de sous-toiture) is een halfdoorlatende microporeuze baan; halfdoorlatend of semi-permeabel betekent waterkerend en winddicht, maar damp-open. Deze banen zijn van een speciaal plastic of bestaan uit gebitumineerd papier of vilt, papier goudronné, toile goudronneé.
Zie bijv. op de website van Monier.
Bij het spijkeren van tengels en panlatten zijn op druklucht werkende spijkerpistolen erg handig (deze zijn samen met een kleine compressor te huren, maar deze gereedschappen zijn tegenwoordig niet meer duur).
De Franse benamingen van de onderdelen zijn:
gordingen | pannes |
sporen | chevrons |
dakbeschot | voliges |
onderdakfolie | écran sous-toîture, film pare-pluie respirant, bijv. toile goudronnée |
contralatten (tengels) | contrelattage |
panlatten | lattage |
dakpannen | tuiles |
Gebruikelijke afmetingen zijn:
contralatten – contrelattage 18 x 40 mm
panlatten – lattage 35 x 45 mm (30 x 40 mm)
De afstand van de panlatten is voor ieder model dakpan precies vastgelegd. Het is doelmatig een set mallen te maken waarmee de panlatten één voor één op de precieze onderlinge afstand gelegd kunnen worden.
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6
Afbeelding 7
Afbeelding 8
3. Rekening houden met het bewoonbaar maken van de zolderverdieping
Bij het bewoonbaar maken van de ruimte onder het dak zijn laag liggende balken (entraits, bintbalken) vaak storend. Deze mogen, zoals in het betreffende hoofdstuk beschreven, nooit zonder meer verwijderd worden; anders drukken de spatkrachten de buitenmuren uit elkaar of de voeten van de arbalétrier glijden van de muren af. Soms is het mogelijk een iets hoger gelegen nieuwe trekbalk aan te brengen, de voeten van de spantbenen hieraan te verankeren en dan (dan pas) de storende trekbalk te verwijderen. Natuurlijk moeten hierbij ook andere onderdelen van het spant aangepast worden. Zie in het betreffende Dakconstructies afbeeldingen 3, 4 en 5.
Een faux-entrait (hanenbalk) kan ook nooit zonder meer verwijderd maar alleen door een andere dragende constructie vervangen worden, en ook bij het naar boven verplaatsen zijn flankerende maatregelen nodig.
Ik zou in dit geval zeker deskundig advies inwinnen.
Voor de isolatie van de zolderruimte zie onder Zolder. Zolang de zolder niet bewoond is, is een isolatie van de zoldervloer voldoende (en meestal eenvoudiger aan te brengen).
4. De dakbedekking – en de problemen bij de aansluitingen
Als alle panlatten liggen en vastgezet zijn, kan met het leggen van de dakpannen begonnen worden. De pannen in het grote vlak zijn nooit een probleem. Het zijn de randen of aansluitingen met andere dakschilden of dakkapellen en de doorvoeren zoals schoorstenen waar uiterste aandacht aan moet worden besteed.
In het grote vlak worden de rijen pannen gewoon één voor één gelegd. Moderne pannen (tuiles mécaniques) worden normaal van rechts naar links gelegd zoals op afbeelding 9. Aan de voet van het dak, bijv. in de derde of vierde rij van onderen, legt men om de 3 à 4 m een beluchtingspan (chatière) of een beluchtigsstrook onder een gewone pan, netzo in de derde rij van boven (als men geen nok met beluchting toepast, zie 4.2). En waar een beetje licht op de zolder nodig is, legt men glazen pannen, die bij ieder model dakpan bestaan. Overigens chatières: deze zijn niet bedoeld voor de poezen, maar zij moeten juist vogels, muizen en ander ongewenst gedierte tegenhouden terwijl de lucht ruime toegang krijgt. De chatières van een ander dak zijn op afbeelding 10 te zien.
Afbeelding 9
Afbeelding 10
De moeilijkheden zitten hem dus in de randen, aansluitingen en dakdoorvoeren. Als hieraan niet de nodige aandacht besteedt wordt, lekt het op deze plaatsen gegarandeerd. Deze aansluitingen worden daarom in het vervolg stuk voor stuk behandeld.
4.1 Randen
In Nederland worden de dakranden op de gevelmuren met een uit twee planken bestaande dakveer of met randpannen afgewerkt. In Frankrijk bestaan bij de meeste moderne pannen ook randpannen, tuiles de rive, een model voor rechts en een voor links, afbeelding 11. Bij traditionele daken heb ik meer zinken randafwerkingen gezien. Tegen de gevel wordt dan een plank geplaatst en hierop worden gezette zinken profielen gespijkerd, les rivages, die over de dakpannen heen grijpen. Deze profielen zijn bij de bouwmarkten in standaardprofielen en -lengtes te vinden. De rivages kunnen uit een of twee delen bestaan, en zij worden meestal met sierrozetten of sierspijkers vastgezet, en natuurlijk met onderlinge overlapping. Het model is vaak streekgebonden. Zie afbeeldingen 12 en 13.
4.2 Nokvorsten
Op de nok van het dak worden de nokvorsten geplaatst, die bij het gekozen model pannen passen. De keuze is niet erg kritiek, meestal bestaat er één model nokvorsten voor meerdere soorten pannen. Er bestaan twee manieren om nokvorsten vast te zetten: ‘nat’ met mortel of droog met nokprofielen, closoirs.
Bij de traditionele natte methode gebruikt men een kalk/zandmortel met hooguit een beetje cement. Omdat de voegen tussen pannen en nokvorsten door hun vorm vrij dik zijn moet de specie juist elastisch zijn, en dat bereikt men met veel kalk en weinig cement als bindmiddel. Zie hiervoor ook het hoofdstuk voegen. Afbeelding 14 toont nat (met specie) gezette nokpannen, hier bij tuiles canal. Vaak wordt ook om de vijf of acht nokvorsten een spijkerhaak geplaatst waarmee de vorsten tegen windkrachten beveiligd worden.
Nadeel van het nat leggen van de nokvorsten is het gebrek aan beluchting (luchtafvoer) en de capillaire werking van de specie. Bij de droge methode worden op de nokbalk (of een ruiter die i.p.v. een nokbalk geplaatste wordt, zie afbeelding 15 en www.monierbelgium.be) eerst nokprofielen gespijkerd, les closoirs, zie afbeelding 16. Dat zijn profielen van gegalvaniseerd staal of van kunststof, soms ook staal met een loodslab, die in lengtes van bijvoorbeeld 2 m verkrijgbaar zijn, ook weer aangepast aan het type dakpan. De closoirs hebben beluchtingsopeningen en aan hun bovenkant haken om de nokpannen vast te zetten. Bij sommige modellen worden de nokpannen ook met separate houders gespijkerd of geschroefd, zie afbeelding 15. Sommige closoirs bestaan uit steunen en slabben. De keuze aan cloisors is groot en er zit nog veel ontwikkeling in. Het doel is steeds het verkrijgen van een waterdichte nok, die goed aan de dakpannen is aangepast en ruimte ventilatieopeningen biedt. De nokpannen van afbeelding 10 zijn overigens duidelijk niet afgesmeerd maar droog gelegd.
Voor meer informatie kijk op de websites van producenten en/of leveranciers:
www.lafarge-roof-products.be met Franse en Nederlandse tekst
www.profimo.fr ook met tekst in het Nederlands, Engels en Duits. Verder heb ik een methode gevonden die met een middending tussen mortel en schuim werkt: voor een demo-video zie:
www.flexim.nl/fra/index.html
Afbeelding 11
Afbeelding 12
Afbeelding 13
Afbeelding 14
Afbeelding 15
Afbeelding 16
4.3 Kielgoten
Dit zijn aflopende goten in de inwendige hoek tussen twee dakschilden, typisch bij dakdelen waarvan de vorsten in een hoek op elkaar staan. De Franse uitdrukking is noue, letterlijk de aanknoping. Zie N in afbeelding 17.
Bij een noue moet een soort goot gelegd worden en de pannen moeten schuin afgesneden worden. De onderbouw van deze goot bestaat meestal uit een of meerdere planken, die op de tengels gespijkerd worden en waarop de metalen goot wordt vastgezet. De metalen goot moet aan weerskanten ten minste tot onder het eerste profiel van de dakpannen reiken, beter nog tot de eerste naad van de pannen, en wordt vaak van een opstaande rand voorzien. Hiervoor bestaan kant-en-klare kilkepers, zie bijv. http://www.monierbelgium.be/ (kies Nederlandse of Franse taal).
Omdat de schuin afgesneden pannen (dit wordt met een diamantschijf in de haakse slijper gedaan) soms weinig houvast hebben, zijn haken en klemmen nodig om deze op hun plaats te houden. Ook deze zijn te vinden onder Monier. Kielgoten treden ook bij dakkapellen met een dak à deux pans op, zie afb.18. Als men probeert dit door een opgelegde loodslab af te werken (afbeelding 19) zijn problemen te verwachten.
4.4. Uitwendige hoek tussen 2 dakschilden, les arêtiers, A in afbeelding 17.
Deze buitenhoeken tussen dakdelen lijken op aflopende vorsten. De afwerking gebeurt meestal met tuiles d’arêtiers die op nokpannen lijken, en die een voor een met haken vastgezet moeten worden (soms worden ze ook gespijkerd).
4.5 Schoorstenen en pijpen
Voor dunne en vooral ronde pijpen (standpijp van riolering, antennemasten) bestaan pannen met een passende doorvoering, zie bijv. afbeelding 20 uit www.kloeber.de andere doorvoeringen moeten zinken manchetten worden geplaatst. Deze worden in baksenen schoorstenen trapsgewijs ingemetseld; dit zijn de typische loketten. Hiervoor bestaan geprefabriceerde zinken onderdelen waarmee het gewenste manchet kan worden samengesteld.
Afbeelding 21
Afbeelding 22
Afbeelding 23
Afbeelding 24
5. Scheve daken
De onder 2.8 beschreven plaatsing van de panlatten is zonder problemen toe te passen als buitenmuren en nokvorst parallel lopen. Dit is bij oude gebouwen soms niet het geval, zie afbeelding 21 en 22.
Bij platte pannen (tuiles plates) is het nog mogelijk met de panlatten iets te sjoemelen, maar bij moderne tuiles mécaniques mag men dit beslist niet doen, want de randprofielen (cannelures et rainures) grijpen dan niet goed in elkaar; door deze manipulatie bestaat een reële kans op lekkage. Men legt de panlatten het beste evenwijdig met de nokbalk en past de onderste rij (rijen) pannen aan zoals in afbeelding 23 te zien is. Aanpassing bij de nok is minder elegant en wegens de moeilijkere afdichting ook technisch onbevredigend (afbeelding 24).
6. Dakgoten
Als het dak slecht is zijn de dakgoten en hun valpijpen meestal ook aan vervanging toe. Of de oude zwakke dakgoot heeft het misschien net nog gedaan, maar gaat bij het demonteren stuk. Dan is vernieuwing nodig.
Ik beperk mijn hier tot zinken dakgoten. Natuurlijk zijn er alternatieven. Kunststof is goedkoper en door een leek makkelijk in elkaar te steken en te lijmen, maar kunststof gaat niet zo lang mee als zink en ik vind het niet passen bij een traditioneel huis. Koper is veel duurder dan zink en eigenlijk alleen voor monumentenpanden nodig, of daar waar de kosten voor de steiger exorbitant hoog zijn (denk aan kerken en kastelen). Er bestaat ook verzinkt staal, maar dit roest bij iedere beschadiging en wordt haast niet meer toegepast.
De gebruikelijkste vorm van dakgoot is de kraalgoot. De basisvorm is halfrond, met aan de buitenkant een dikke gerolde kraal die voor de stevigheid zorgt; de binnenkant kan omgezet zijn. De in Nederland vaak voorkomende houten bakgoot met loden of zinken bekleding ben ik in Frankrijk nog niet tegengekomen.
6.1 Het ontwerp
De dwarsdoorsnede van de dakgoot moet aan de hoogte van het dak aangepast zijn, van een hoog dak komt immers meer water. Als een oude dakgoot vervangen wordt is het verstandig weer dezelfde maat te nemen. De maat van een dakgoot wordt overigens als uitslag of omtrek aangegeven, le développement. Ter oriëntatie: voor ons dak met 12 m hoogte (in het schuine gemeten) werd een goot met een omtrek van 33 cm gebruikt. Een andere gebruikelijke omtrek is 25 cm, goed voor hoogtes tot ca.8 m).
Omdat een dakgoot met een afschot van 0,4 à 0,6% gelegd moet worden (4 à 6 mm per strekkende meter) moet met het hoogteverschil rekening gehouden worden, en erg lange goten zonder afvoer zijn daarom ook niet mogelijk.
Voorbeeld:
Als het maximale hoogteverschil bij een huis in verband met ramen en de esthetiek 3 cm is, dan is de maximale lengte tot een afvoer 6m (3 cm is 0,5% van 6 m). Tussen twee afvoeren kan de afstand dan 12 m zijn, als het hoogste punt ongeveer in het midden tussen deze afvoerpunten ligt.
De valpijpen moeten in Frankrijk bij nieuwbouw tot het riool apart gelegd worden, omdat men eraan denkt vroeger of later overal gescheiden riolen voor hemelwater en vervuld huishoudelijk afvalwater aan te leggen. Misschien is dat bij een renovatie ook aan te raden, informeer bij de gemeente.
6.2 Het materiaal
Geen enkele loodgieter zou nog zelf goten maken (zoals men dit vroeger deed: op de zet- en kraalbank), ook de vaklui werken – behalve dan bij heel speciale goten – met geprefabriceerd materiaal van de vakhandel. Goten zijn in lengtes van typisch 2 en 4 m leverbaar. De Franse vaktermen voor de meest gebruikelijke hulpstukken zijn:
gouttière, cheneau | dakgoot |
crochet chevron | ophangbeugels, aan de sporen te bevestigen |
talon d’extrémité | eindstuk (rechts of links) |
jonction | koppelstuk |
angle intérieur/extérieur | binnen/buitenhoekstuk |
naissance | afloop (aansluiting voor valpijp) |
descente | valpijp |
coude 45o | bocht 45o |
collier à bride | bevestigingsbeugel voor valpijp |
dauphin | gietijzeren of stalen stuk valpijp (van de grond tot 1 à 1, 5m hoogte, i.v.m. mogelijke beschadigingen door voertuigen) |
6.3 Het gereedschap
Zinken goten worden met tinsoldeer (zacht) gesoldeerd, brasure tendre. De nodige gereedschappen en verbruiksmaterialen zijn:
Soldeerbout | fer à souder |
blikschaar | cisailles à métal |
metaalzaag | scie à métal |
schragen, klemmen | |
tinstaven 40/60 | 40% tin, 60% lood |
vloeimiddel | flux, bekend merk: S-39 |
De soldeerbout moet vrij zwaar en gasverwarmd zijn. Een elektrische doet het niet, ook niet de zwaarste van 1000W. De eigenlijke soldeerbout, het koperen blok dus, is verkrijgbaar in diverse vormen en gewichten. Voor een zinken goot is ca. 500 g nodig. Verder zijn schragen aan te bevelen, liefst vier van dezelfde hoogte, omdat men de goten daarop het beste aan elkaar kan solderen en dan compleet op het dak kan brengen. Of een steiger nodig is hangt van de situatie ter plaatse af. Voor een goed bereikbaar recht-toe-recht-aan dak heb je geen steiger nodig, die kan zelfs een beetje lastig zijn. In dit geval neemt men twee ladders met elk een werkstoel, zo’n inhangbaar of uitklapbaar plateau waarop je steigerplanken kan leggen, zie afbeelding 25. Ladders zijn tegen redelijke tarieven te huur. Een derde ladder vergemakkelijkt het werk. Maar, nogmaals, het hangt van de situatie ter plaatse af, en velen voelen zich veiliger op een steiger dan op een ladder. Een moderne lichtgewicht steiger is te zien op afbeelding 26.
6.4 Het solderen
De zinken goten worden op maat gemaakt en compleet met eind- en aansluitstukken op de grond of de schragen aan elkaar gelegd. De lengtes van de goot hebben een overlap van 15-25 mm nodig. Als men het uiteinde van een goot met de hand ietsje in elkaar drukt en de kraal een beetje open buigt (en conisch stuk hout erin drukken), kan men de volgende lengte er makkelijk in schuiven. Let hierbij op de stroomrichting! De stroomafwaarts gelegen goot moet steeds onder zijn voorganger liggen.
Wie het solderen van zink niet beheerst kan dit beter aan de vakman overlaten. Ik heb in mijn archief een stuk van vier A4tjes over het solderen van dakgoten.
Afbeelding 25
Afbeelding 26
Afbeelding 27
6.5 Het plaatsen van de beugels, het inhangen van de goot
Op de voet van ieder chevron (spoor) komt een opnamebeugel. De uiteinden van de sporen moeten verticaal afgezaagd zijn en alle in een lijn liggen. Soms worden de beugels op een hiervoor geplaatste plank gezet die evenwijdig met de panlatten ligt. Plaats de eerste en de laatste beugel en let daarbij op het afschot, afbeelding 27. Zet alle andere beugels dan langs een touwtje dat je tussen deze beugels spant. Breng de kant en klaar gesoldeerde goot op het dak en leg hem in de beugels. Twee man kunnen een goot van 10 m makkelijk hanteren, zie afbeelding 28. Sommige klussers zetten de goot aan een lat vast om deze voor het hanteren te verstevigen, maar dat is meestal niet nodig.
Vouw de lippen van de gootdragers met de hand om de kraalrand. Deze dienen niet te vast te zitten omdat de goot uit moet kunnen zetten. Met uitzetting dient men rekening te houden, maar dit is bij kraalgoten in beugels meestal geen groot probleem.
Onze plombier heeft het zo gedaan:
Alleen de ophanging bij de aansluiting van de valpijp is vast, alles andere schuivend. Omdat het over een totale lengte van bijna 15 m gaat, schuift dat behoorlijk, en bij warm weer hoor je de goot kraken.
Als er meerdere valpijpen zijn is ook geen expansiestuk nodig, als men de aansluitingen van de valpijpen zo maakt dat deze bij uitzetting mee kunnen gaan (geen probleem als de valpijpen met twee bochten aangesloten zijn die een S-aansluiting tussen goot en verticale pijp vormen).
6.6 Valpijpen
De aansluitingen van de valpijpen worden meestal niet gesoldeerd. De uitloop van de goot heeft aan de onderkant een gat met hals; daaronder zet je dan de naissance waarvan de lappen om de goot geslagen worden. Dan ga je met twee 45o -bochten en desnoods een stuk rechte pijp ertussen naar de plaats op de muur waar de valpijp moet komen, en dan plaats je de valpijp. Valpijpen hebben één conisch einde en worden gewoon in elkaar gestoken. Draai de naad van de valpijp tegen de muur! De valpijpen worden met muurbeugels gehouden. Het gewicht van de valpijpen wordt opgenomen door ringen, die op de pijp gesoldeerd zijn en op de beugels steunen.
6.7 Andere opmerkingen
Oude en nieuwe goten aan elkaar solderen lukt meestal niet. Als dit soort overgang niet te voorkomen is zou ik een verbinding met een expansiestuk (schuifstuk) of een afdichting met permanentelastische kneedmassa toepassen.
Als goten en valpijpen vernieuwd worden is het een goed idee ook naar de afvoer (putjes en pijpen) te kijken. Zijn de putjes lekvrij en werken zij nog als slibvanger? Een lekkende put tegen de gevel kan tot een vochtige muur leiden. Zijn de pijpen van de put naar het riool vrij, of zijn zij misschien verstopt door bladeren etc.?
7. Meten, plannen en rekenen
Als men een eerste idee heeft hoe het dak gerenoveerd moet worden is het goed een paar dingen op papier te zetten. Neem alle maten op: hoe hoog en hoe breed is het dak? In het vervolg noem ik de hoogte (in het schuine gemeten) H en de breedte B. Meet in- en uitspringende delen van het dak op. Als je deze maten en een plan hebt is het eenvoudig een materiaallijst te maken. Bekijk hoeveel gordingen je nodig hebt, en wat hun profiel is. Bereken hoeveel sporen je nodig hebt: deel het dakoppervlak (m²) door de onderlinge hart-op-hart (HoH) afstand van de sporen (m), tel hierbij een keer de hoogte H van het dak op en je weet hoeveel strekkende meter sporen nodig zijn. Met het dakoppervlak H x B weet je ook hoeveel onderdakfolie je nodig hebt en hoeveel pannen (in de bouwmarkt is bij elk model dakpan aangegeven: n tuiles par m²).
Dan heb je een materiaallijst in de trant van:
x strekkende meter van profiel h1 x b1,
y strekkende meter van profiel h2 x b2,
H x B [m²] folie en isolatie
H x B x n dakpannen
B [m] nokvorsten
zo en zoveel strekkende meter tengels en panlatten …
Met deze lijst ga je naar een bouwmarkt en kijkt naar de prijzen. Vermenigvuldig de berekende hoeveelheden met de prijzen en je hebt de kosten van het materiaal.
8. Veiligheid op het dak
Ten slotte nog een paar opmerkingen over veiligheid.
Voor het veilig werken op een dak is goed nadenken en degelijk klimmateriaal essentieel. Bij een dakhelling tot ongeveer 45o lopen dakdekkers met hun schoenen met speciale zolen op de pannen. Voor groter werk of bij oude broze pannen gebruiken zij dakladders, die zij met de dakhelling mee op het dak leggen en goed bevestigen. Verdeling van het gewicht over het dak is essentieel. Vakmensen zijn als de dood voor oude panlatten of broze pannen!
De eenvoudigste methode is:
Verwijder aan de onderkant, dus net boven de dakgoot, een vierkant van 4 pannen, twee naast elkaar en twee boven elkaar. Hierdoor komt de onderste panlat vrij. Leg een ladder plat op het dak en bevestig de onderste sport van de ladder met een stevig touw aan de panlat. Doe dit alleen als deze panlat stevig is en ook goed op de onderconstructie (les chevrons) vastzit. Als dit niet het geval is zou ik op de zolder onder de sporen een ‘gezonde’ panlat of een balkje leggen en de ladder daaraan vastbinden.
Alternatief:
Als het alleen om de inspectie van boven of het vervangen van enkele pannen gaat zou ik een ramoneur of dakdekker vragen het voor me te doen. De kosten en moeite voor het kopen/huren/lenen van goed klimmateriaal zijn meestal hoger dan de lage prijs, die deze mannen berekenen – en zij hebben het goede klimmateriaal in huis (resp. op hun auto).
© Christian von Klösterlein
Dakconstructies – La charpente traditionnelle
Niet voor niets wordt bij aankoop van een huis vaak in eerste instantie op het dak gelet. Is het vrij van lekkages en heeft het nog zijn oorspronkelijke vorm, dus niet doorgezakt? En als het dak niet goed is dan is herstel meestal een van de eerste bezigheden. Om goed te begrijpen waar het om gaat is het belangrijk het nodige over Franse dakconstructies en de functies van de diverse onderdelen te weten. Daarom wordt hier een overzicht over de constructie-elementen van daken gegeven, in latere hoofdstukken wordt op de diverse methodes van dakbedekking en het herstel van daken ingegaan. In een apart hoofdstuk worden dakkapellen beschreven.
Franse daken, vooral die van grote boerderijen inclusief hun stallen, schuren en hooizolders, zijn anders opgebouwd dan Nederlandse. Terwijl in Nederland een dak óf uit sporen óf uit gordingen opgebouwd is, hebben traditionele Franse daken door hun enorme afmetingen meestal beide, namelijk sporen op gordingen. In het vervolg worden de voornaamste onderdelen van traditionele Franse dakconstructies beschreven en de meest belangrijke Franse vaktermen worden aan de hand van schetsjes uitgelegd.
Afbeelding 1 toont een typisch dak à deux pans, dus een zadeldak dat uit twee vlakken bestaat. Aan dit kleine dak van een carport zijn alle belangrijke elementen van een dak te zien. Aan de hand van afbeelding 2 worden de constructie-elementen verklaard.
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 2 toont de belangrijkste onderdelen van de dakconstructie, hun benamingen in het Frans en Nederlands alsmede typische afmetingen.
Franse benaming (met regionale verschillen) |
Nederlandse benaming (met regionale verschillen) |
Typische afmetingen (in mm.) |
|
1 | entrait | trekbalk, bint * | 200×200/300×300 |
2 | arbaltétier | spantbeen * ** | 200×200/300×300 |
3 | poinçon | makelaar * | 200×200 |
4 | jambe de force, contrefiche, entretoise | schoor * | 150×150/200×200 |
5 | entretoise | (hoek-)schoor (blokkeel) | 150×150/200×200 |
6 | échantignole | gordingklos | |
7 | panne faitière | nokbalk | 250×300 |
8 | panne intermédiaire, panne courante | gording | 250×300 of rond 280Ø |
9 | panne sablière | basisgording *** | 250×300 |
10 | chevron | spoor | 60×80/80×110 |
11 | pignon, mur porteur | gevelmuur |
* de onderdelen 1-4 vormen samen la ferme, het spant
** soms ook als ‘spant’ aangeduid, erg verwarrend!
*** in plaats hiervan wordt in NL meestal een vlak liggende muurplaat, ca.120x250mm, toegepast
Hier volgt een uitleg over de elementen van een dakstoel, de vormgeving en functie.
1. La charpente (de dakstoel)
Dit is de aanduiding voor de totaliteit van alle houten onderdelen die het dak dragen. Afhankelijk van de regio, de overspanning en de bedekking kan la charpente verschillende vormen en hellingen hebben. Normale hellingen zijn 35 tot 60 graden tegen de horizontale, met een voorkeur voor 45-50 graden.
In het vervolg worden de beschrijvingen en benoemingen van de onderdelen in de volgorde ‘van binnen naar buiten’ gegeven.
2. La ferme (het spant):
Het meestal driehoekige timmerwerk dat uit een aantal karakteristieke elementen samengesteld is. Zie afb. 3 voor een klein dak en 4 voor een groter dak. Deze spanten dragen de gordingen (les pannes), en deze wederom de sporen (chevrons) en uiteindelijk de dakbedekking (dakbeschot, latten en contralatten, dakpannen of leien).
Om de functie van een spant goed te begrijpen is het goed als gedachte-experiment de gewichten g, die op het spant inwerken, door één kracht G te vervangen, die op de nok drukt. Dan is duidelijk dat de ‘benen’ van het spant uit elkaar gedrukt worden, kracht H. Zie afb.3.1.
De onderdelen van een spant zijn:
2.1 L’entrait (de trekbalk of bintbalk): De basis van een spant. Horizontale balk die met zijn uiteinden op de koppen van de zijmuren rust en vaak tegelijkertijd verdiepingsbalk is. Deze balk wordt door de spatkrachten van het dak op trek belast, zie no. 1 in alle afbeeldingen. Een hooggelegen (tweede) horizontale balk heet in het Frans faux-entrait en in het Nederlands ‘hanenbalk’, zie afb. 4.3. De hanenbalk (faux entrait) is in tegenstelling tot de echte entrait op druk en niet op trek belast.
Typische afmeting 200×200 à 300×300 mm.
Om de spatkrachten van de spantbenen goed op te kunnen nemen zijn deze meestal in de bintbalk ingezet.
2.2 L’arbalétrier (letterlijk de kruisboog): de schuine onderdelen van het spant, de spantbenen. Deze dragen de gordingen, preciezer les pannes intermédiaires, dus de gordingen die niet op de muur of de vorst liggen. Een spant heeft normaliter twee arbalétriers. Zie no. 2 in alle afbeeldingen.
Typische afmeting 200×200 à 300×300 mm, of twee balken van bijv.150×250 mm naast elkaar.
2.3 Le poinçon (Nederlands ‘de makelaar‘): verticale paal in het midden van het spant, vaak met een enigszins decoratief bewerkt profiel, die les arbalétriers op de trekbalk of de hanenbalk afsteunt. Zie no. 3 in alle afbeeldingen.
Typische afmeting 200×200 mm.
2.4 La contre-fiche, de ‘spaken’ van het spant (Nederlands ‘drukschoor’): schuin hout dat de arbalétrier tegen de poinçon afsteunt. Zie no. 4 in alle afbeeldingen.
Typische afmeting 150×150 à 200×200 mm.
Contre-fiches zitten daar waar les pannes liggen, en hun verlengden ontmoeten elkaar op een gemeenschappelijk punt op of onder de basis van het spant. Zie afb. 4.1 en 4.2.
2.5 La jambe de force, ook ‘spaken’ van het spant: een andere reeks van spaken, die het spant verstevigen, meestal tegen de vloer of de bintbalk. Zie no.5 in alle afbeeldingen.
Typische afmeting 150×150 à 200×200 mm.
Het verschil tussen contre-fiche en jambe de force is soms niet duidelijk, en de twee aanduidingen worden vaak door elkaar gebruikt.
Alle onderdelen van de spanten werden traditioneel uitsluitend door hout-op-hout verbindingen aan elkaar vastgezet. IJzeren verbindingen door middel van draadeinden (tiges filetées) of houtdraadbouten (boulons à bois, tire-fonts) dateren meestal van latere reparaties en/of aanpassingen.
De onderlinge afstand van fermes (spanten) is meestal rond de 4 m, zelden meer dan 5 m. Een groter dak kan op de pignons van de buitenmuren en een aantal daartussen liggende fermes rusten, of er kunnen in plaats van fermes tussenmuren aanwezig zijn die als pignon dienen. Maar ook dan vindt men de typische onderlinge afstand van 4-5 m. Bij verbouwingen worden soms fermes door dragende tussenmuren vervangen.
Afbeelding 3 Eenvoudige spanten
3.1 Krachten in een spant
3.2 Eenvoudige standaardspant
3.3 Spant met hooggelegde trekbalk (1)
Afbeelding 4
Grotere spanten
4.1 Spant met ‘spaken’
4.2 Spant met hooggelegde trekbalk (1)
4.3 Spant met hanenbalk (6)
3. Les pannes (de gordingen):
Dit zijn de horizontale balken die door de spanten en/of dragende muren gesteund worden. Normaal worden de uiteinden door de gevelmuren gedragen. Als er dragende tussenmuren zijn rusten de gordingen ook op deze, in aangepaste uitsparingen. Zie afb. 2. Op de gordingen rusten de sporen (les chevrons).
Typische afmeting van gordingen 250×250 mm of 280mm Ø.
Streng genomen zijn er drie types gordingen:
3.1 Panne faitière: De nokbalk is eigenlijk de bovenste gording. Deze wordt dan ook panne faîtière of meestal simpelweg faîtière genoemd. Deze heeft vaak een vijfhoekig profiel (de bovenkant is aan de dakhelling aangepast). Zie onderdeel 7 in afbeelding 2-4. De fâitière kan ook uit een aantal schuin gelegde zwakkere balken samengesteld zijn.
3.2 Panne sablière: De ‘muurplaat’ vervult de functie van onderste gording. Men noemt deze de panne sablière of eenvoudig sablière. Ook de muurplaat heeft vaak een afwijkend profiel om enerzijds goed bij de spanten en anderzijds bij de dakhelling aan te sluiten. De muurplaat kan onder of naast de spanten liggen. Zie onderdeel 9 in de afbeeldingen.
Typische afmeting 150×250 mm.
3.3 Pannes intermédiaires: Alle tussenliggende gordingen heten pannes intermédiaires of pannes courantes. Deze liggen op de arbalétriers. Het aantal pannes intermédiaires hangt af van het type spant en/of de afmetingen van het dak. Meestal wordt een onderlinge afstand (hart-op-hart = entraxe) van 2,0 à 3 m aangehouden, maar ik heb ook afstanden van meer dan 3,5 m gezien. Zie onderdeel 8 in de afbeeldingen. Tussengordingen (les pannes intermédiaires) worden vaak door op de arbalétriers opgespijkerde klosjes (échantignoles, ook ecoinçons genoemd) tegen het afglijden beveiligd, minder vaak worden zij op de spantbenen geschroefd.
Afmetingen: traditionele pannes hebben een kwadratisch profiel, bijv. 250×250 mm. Vaak werden ook onbewerkte ronde stammen gebruikt, of telefoonpalen. Rechthoekige pannes, bijv. in de maatvoering 110×250 mm, die dan op hun smalle kant staan, dateren meestal uit latere periodes (rondweg na 1930).
Voor de positionering van de pannes bij de diverse vormen van spanten zie de nummers 8 in de afbeeldingen 2-4. Pannes liggen steeds direct daar waar de spantbenen (arbalétriers) door een drukschoor (contre-fiche of jambe de force) of de hanenbalk (faux-entrait) gesteund worden!
4. Les chevrons (de sporen): In de vallijn van het dak schuin liggende balkjes. Deze steunen op de gordingen, de nokbalk en de muurplaat. Meestal op de pannes gespijkerd.
Typische afmeting 60×80 mm (bij minder dan 3 m overspanning tussen de pannes, 80×110 mm bij langere overspanningen), en steeds op hun smalle kant liggend.
Zie voor chevrons de nummers 10 in de afbeeldingen.
Op de chevrons komt de opbouw van de dakhuid, bij een pannendak: dakbeschot of waterkerende semi-perméabele folie, contralatten en panlatten, dan de pannen. Op de opbouw voor andere bedekkingen wordt in het hoofdstuk ‘dakbedekking’ ingegaan.
Ter verduidelijking: ‘Vallijn’ is de lijn die een bal zou volgen die van het dak afrolt (ligne de la pente la plus raide).
Afbeelding 5
Spanten met min of meer vrije doorgang
5. Opmerkingen
Er bestaan meer dan de beschreven vormen van spanten, ieder gekarakteriseerd door vorm en plaatsing van de ‘spaken’.
– Er bestaan bijv. spanten met omhoog gelegde trekbalken (entraits), zie afb. 3.3 en 4.2, en spanten met trekbalk en hanenbalk (faux-entrait), zie afb. 4.3.
– Sommige spantvormen hebben een ongehinderde doorgang op de zolderverdieping, zie afb. 5.1 en 5.2; hetzelfde effect wordt door een ‘kreupele schoor’ bereikt, zie afb. 5.3.
– Er bestaan ook spanten met geknikte trekbalk, afb. 5.4; deze kan ook van staal zijn.
– Ik heb ook spanten gezien die een opening hebben voor een loopkraan of hooilift.
– Uit een spant kan men geen stuk hout ongestraft verwijderen, en men dient zich goed te realiseren of een onderdeel op druk of op trek belast is.
– Bij grote daken worden de onderdelen van de spanten soms ook door speciale hoekhouten (entretoises) aan elkaar vastgezet.
– Latere of meer industriële gebouwen hebben soms in plaats van trekbalken ook ijzeren trekstangen met spanslot.
De storende balken op de zolder van Kees Kees wilde zijn hinderlijke horizontale balken op de zolder verwijderen of hoger/lager leggen en vroeg Piet of dat zonder gevaar voor de stevigheid kon. Piet bekeek de situatie en zei:Volgens mij is deze balk op trek belast, en als je die weg haalt drukken de spantbenen de muren uit elkaar!Zij dachten over alle mogelijke vervangende constructies na maar kwamen tot geen werkbare oplossing. Maar die balk moest weg, je had anders geen stahoogte in de nieuwe kinderkamer die onder de zolder moest komen.Omdat de oude timmerman François nooit te beroerd was zich in hun problemen te verdiepen vroegen zij hem op een apéritief en legden het probleem aan hem voor. François keek bedenkelijk, maar na het derde glas eau de vie kwam hij met zijn voorstel. Zijn verhaal was doorspekt van Franse vaktermen, maar zoveel hebben Kees en Piet begrepen:Wat François over de trek- en drukkrachten vertelde maakte duidelijk dat de trekbalken niet verwijderd mogen worden. Een verplaatsing is ook problematisch. Eigenlijk mogen de fermes alleen in hun geheel verplaatst worden. Dus wat François voorstelde was: alles verwijderen wat erop steunt (van boven naar beneden: tuiles, lattage, chevrons, pannes, dus: pannen, panlatten, sporen, gordingen – en dakbeschot als dat er is), dan de fermes opvijzelen en de muren eronder verhogen. Ça se ne fait pas en un jour! Maar dan vroeg hij de twee polderjongens eens in het huis van een buurvrouw te kijken waar hij de zolderverdieping jaren geleden verbouwd had. Daar waren helemaal geen spanten meer te zien! François had naast de spanten dragende binnenmuren (des pignons) met grote doorgangen laten metselen en dan de spanten afgebroken. Één had hij als versiering nog tegen de buitengevel laten staan. De gordingen (les pannes) rustten op de nieuw geplaatste pignons, er kunnen dus geen spatkrachten meer op de zijmuren optreden. Dus nu had Kees twee opties: de spanten hoger zetten of de spanten door pignons vervangen. Alle twee oplossingen dus geen woensdagmiddag-klus…..
|
Geraadpleegde bronnen zijn: het boek ‘La maison de A à Z’ van Gérard Calvat, een tekening met verklarende woordenlijst die ik bij de bouwvakmarkt Castorama bestudeerd heb, de website van Castorama en verder gesprekken die ik met de aannemers gevoerd heb over offertes die zij voor de vernieuwing van ons dak uitgebracht hadden.