Drieënzestigste aflevering september 2011
Mots-clefs pour le cœur des Français
De taal van de Franse gezelligheid
Verbes ‘entre-nous’: hieronder nieuwe zeer bekende ‘Entre-nous’ werkwoorden die aan het wel en wee van het ‘vie de tous les jours’ kleur en klank geven. Leuke bijkomstigheid: die werkwoorden zijn allemaal regelmatig en dus heel makkelijk in het gebruik.
Het zestal hieronder bevindt zich op de grens tussen de familiaire taal en de argot, de straattaal. Die werkwoorden zijn dus rauwer van aard: bewust inzetten is dus geboden.
•
Zigouiller: om zeep helpen, met die ‘ouille’ die voor een Franse oor altijd het teken is van een niet te vertrouwen zaak, en ook heel volks klinkt: ‘fripouille’ (bandiet), ‘magouille’ (dubieuze regeling), ‘andouille’ (imbéciel). “Celui-là, la prochaine fois que je le vois, je le zigouille!”: klinkt als grootpraat; het officiële werkwoord tuer is veel dreigender.
Picoler: dagelijks drinken, wat van je een poivrot, een dronkenlap, maakt. “Il n’arrête pas de picoler du matin au soir”.
Embobiner: inpalmen, bedotten, manipuleren dus, met mooie verhalen en valse beloften. “Ce coupe-légumes magique ne marche pas… Je me suis encore fait embobiner!”. En gezien une bobine oorspronkelijk een klos is, dan bent u het.
Boussller: kapot maken, vaak door gebrek aan aandacht of onkunde. “Regarde-moi ça: tu m’as bousillé mon ordi! Il ne veut plus rien faire!”
• Chialer: als een kind (dus voor niets?) gaan huilen. “Il chiale pour un oui, pour un non!”
• Pioncer: slapen. “Pouhhh! J’ai pioncé jusqu’à midi… J’étais crevé!”