Reageer op: Hoeveel Nederlanders zijn er permanent in Frankrijk ?

#197348
 Noë
Sleutelbeheerder

Zie rechtspraak NL zaaknummer 10/6932 ZFW

met de volgende relevante punten

4.3. In geding is de vraag of Bijlage VI, R, punt 1, onder f zo ruim kan worden uitgelegd dat ook het ABP-nabestaandenpensioen gelijkgesteld moet worden met een pensioen op grond van een wettelijke regeling zodat dit pensioen onder de materiële werkingssfeer van artikel 28 van de Verordening valt.

4.4. In Bijlage VI, R, punt 1, onder f is een limitatieve opsomming gegeven van bovenwettelijke pensioenen of uitkeringen die geen wettelijke regeling zijn maar hiermee wel gelijkgesteld worden. Zoals in de eerste volzin expliciet is vermeld, heeft deze gelijkstelling alleen betrekking op pensioenen verschuldigd krachtens wettelijke regelingen ingevolge invaliditeit, respectievelijk ouderdom. Pensioenen krachtens de wettelijke regeling ingevolge nagelaten betrekkingen zijn hierbij niet genoemd. In de limitatieve opsomming onder f zijn naast de bovenwettelijke nabestaandenpensioenen bovendien niet opgenomen de bovenwettelijke ouderdomspensioenen voor gewone werknemers. Ook in de huidige Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004), Bijlage XI, zijn deze pensioenen niet genoemd. Op vragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarom deze bedrijfspensioenen niet onder de werkingssfeer van de Verordening zijn gebracht, heeft de minister geantwoord dat het nooit de bedoeling is geweest bedrijfspensioenen op te nemen in de Bijlage. De Nederlandse regering heeft enkele met name genoemde pseudo-wettelijke pensioenen gelijkgesteld met wettelijke pensioenen met de bedoeling aanvullende bescherming te bieden voor enkele categorieën pensioenontvangers. Daarmee wordt voorkomen dat een knipperboleffect ontstaat doordat deze personen voor slechts een korte periode (tussen het ontstaan van het recht op bijvoorbeeld een bedrijfspensioen en het ontstaan van het wettelijke ouderdomspensioen) onder het ziektekostenstelsel van een andere lidstaat komen te vallen, aldus de minister (Tweede Kamer, 2009-2010, 21501-31, nr. 194).

4.5. De Raad ontkent niet dat in het geval van betrokkene een voor haar ongewenste knipperbolsituatie is ontstaan die de regering in andere gevallen juist heeft willen voorkomen. Betrokkene zou immers op haar 65ste, als zij een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet zou gaan ontvangen, weer onder de werkingssfeer van artikel 28 van de Verordening vallen. De Raad ziet evenwel geen ruimte voor een extensieve interpretatie van de gelijkstellingsregeling van Bijlage VI, R, punt 1, onder f zoals namens betrokkene is bepleit. De Raad acht hierbij van belang dat de Verordening in beginsel alleen van toepassing is op wettelijke pensioenen en dat uit het onder 4.4 opgenomen antwoord van de minister blijkt dat door Nederland een bewuste keuze is gemaakt om alleen aan bepaalde categorieën van pensioenontvangers een ruimere bescherming te geven dan uit de Verordening voortvloeit. In de aard van deze in Bijlage VI, R, punt 1, onder f neergelegde gelijkstellingsregeling ligt besloten dat er in beginsel geen ruimte is voor een buitenwettelijke uitbreiding van de daarin genoemde pensioenen.

©2022 Communities Abroad  |  infofrankrijk.com

DISCLAIMER

Login

Forgot your details?