Nog niet zo lang geleden hebben we het er hier ook al over gehad: meestal vind je wat je in je jeugd hebt leren eten lekker. Van tijd tot tijd eet ik in een van de plaatselijke café-restaurants. Het meest sjieke (nou ja) biedt altijd de keus uit twee verschillende hoofdgerechten. Dan zit je wel te kijken als je je eenmaal met je apérootje gezellig hebt geïnstalleerd en je krijgt de keus uit boudin met aardappelpuree (korrelige bloedpuree met smakeloze pieperpuree, brrrr) en rauwe tartaar met een rauw ei er bovenop (een berg enge glibberigheid, ajakkie). Gelukkig kennen ze me langzamerhand en zitten ze niet zo strak in het pak, dus bieden ze me op verzoek iets anders aan. Vaak een entrecôte (niet te verwarren met een faux filet, Cees).
Van de winter had ik erwtensoep gemaakt met echte Unox rookworst, mmmm! Omdat buurman Michel me altijd volstopt met z’n diverse soorten zelfgemaakte confitures en compôtes bracht ik ook hem een bak erwtensoep. “Een typisch nederlands gerecht!” riep ik enthousiast. Maar omdat ik de Fransen in deze streek inmiddels ken, drukte ik hem op het hart om vooral eerlijk te zeggen wat hij er van vond. De volgende dag toen ik ging wandelen wachtte hij me wat bedremmeld op aan z’n deur. Altijd zeer welbespraakt stond hij nu te stamelen als een schooljongetje: tja, het was dat ik uitdrukkelijk had gevraagd om het eerlijk te zeggen en het speet hem verschrikkelijk, maar eh, eh, hij had het niet kunnen waarderen. “Wat beviel je er niet aan?” vroeg ik, “de smaak?” “Ja’, zei hij, “de smaak. Maar ook de couleur!” Hij trok er een gezicht bij alsof hij “kolere” zei. Ik moest er vreselijk om lachen. Toen ik terugkwam van m’n ochtendwandeling kreeg ik het schone bakje terug plus een pot jam uit zijn enorme voorraad. Toen was het mijn beurt om te stamelen: “Dat van mij vind je niet lekker en nu geef je mij een pot jam!” “Ja, maar je hebt toch je best gedaan”, zei hij.